Skip to main content

De oorlog in Oekraïne heeft het besef teruggebracht dat we bij een gewapend treffen met Rusland over voldoende militair vermogen moeten beschikken om het eigen en het NAVO-grondgebied te verdedigen. Bij de aankondiging van de Defensienota 2024 is de boodschap van minister Brekelmans. We redden het niet alleen met de beroepsmilitairen en reservisten die we nu hebben. De oude dienstplicht keert "niet direct" terug, maar er wordt wel gezocht naar "een dienmodel dat voorziet in maatregelen met een (gradueel) meer verplichtend karakter".

In dit artikel ga ik in op de reducties bij de krijgsmacht, onze legervorming en de huidige vullingsproblematiek. Vervolgens beschrijf ik een herinvoering van de opkomstplicht, gecombineerd met een sociale dien(st)plicht als een kans voor open doel met veel maatschappelijk rendement,

Zijn we wel voldoende voorbereid op een oorlog?

Invoering opkomstplicht voor maatschappelijke dien(st)plicht. Noodzaak of onzin.

Bernard Revet, MSc, kolonel b.d. der Koninklijke Marechaussee

De auteur bekleedde van 1978 tot 1985 diverse leidinggevende functies bij 15 Afdltlua en 12 Paluabt. Na de HMV (1985-1987) volgden diverse functies vervuld bij staven, waaronder Plv G3 4e Divisie en Sie hfd bij Activeringsvoorbereidlng. Vanaf 2000 werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) met als laatste functie Vertegenwoordiger Koninklijke Marechaussee bij JFCHQ te Brunssum. Met ingang van 1 oktober 2010 met FLO. Op 31 mei 2011 studie Master of Science Public Administration (Bestuurskunde) afgerond aan de Universiteit Leiden.

Inleiding

De geopolitieke situatie in Europa is sterk veranderd en volstrekt anders als ten tijde van de afschaffing van de opkomstplicht. Tijdens de NAVO-top 15 feb 2023 zei Minister Ollongren: “Het bondgenootschap dient te beschikken over voldoende, snel inzetbare militaire capaciteiten voor de taken van de NAVO. We moeten zorgen dat we op elk moment en op elke plek kunnen reageren op dreigingen tegen het verdragsgebied.”[i]

De oorlog in Oekraïne heeft het besef teruggebracht dat we bij een gewapend treffen met Rusland over voldoende militair vermogen moeten beschikken om het eigen en het NAVO-grondgebied te verdedigen. Daarvoor is meer militair vermogen nodig dan dat we nu hebben. Dat gaat niet op de eerste plaats over bepaalde soorten en aantallen materieel, hoewel dat ook relevant is. Het gaat in de eerste plaats over de beschikbaarheid van voldoende militairen. De realiteit is nu dat we al vele jaren niet in staat zijn om het huidige aantal militaire functies – dat door decennia bezuinigingen al fors is gereduceerd – in voldoende mate te vullen. Mooie initiatieven ten spijt, zoals al langer de samenwerkingen met mbo’s (in het kader van de opleiding Veiligheid & Vakmanschap) en meer recent het vrijwillige dienjaar, is op dit moment bijna 10% van de militaire functies vacant. Om de krijgsmacht op relatief korte termijn in staat te stellen ons eigen en het NAVO-grondgebied te verdedigen is er maar één reële optie: herinvoering van de dienstplicht[ii] al dan niet in combinatie met een maatschappelijke dien(st)plicht.

Bij de aankondiging van de Defensienota 2024 is de boodschap van minister Brekelmans. We redden het niet alleen met de beroepsmilitairen en reservisten die we nu hebben. De oude dienstplicht keert "niet direct" terug, maar er wordt wel gezocht naar "een dienmodel dat voorziet in maatregelen met een (gradueel) meer verplichtend karakter".

Een volledige dienstplicht voor alleen defensietaken is wellicht een te grote stap en te eenzijdig.  Wellicht is een vorm van maatschappelijke dien(st)plicht wel een mogelijkheid. Zeker in het licht van de 3e hoofdtaak, het ondersteunen bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp, nationaal en internationaal. Of een andere vorm van maatschappelijke dienstverlening?

Is een  herinvoering van de opkomstplicht al dan niet gecombineerd met een sociale dien(st)plicht een kans voor open doel met veel maatschappelijk rendement?

Alvorens in te gaan op de vraag of herinvoering van een dien(st)plicht wenselijk is, zal worden ingegaan op de reducties bij de krijgsmacht en de gevolgen voor de legervorming. Daarbij geef ik de organisatorische, materiele en personele aspecten als gevolg van de reducties aangegeven. Vervolgens wordt ingegaan op de haalbaarheid van een schaalbare krijgsmacht om de vullingsproblematiek op te kunnen lossen. Tenslotte beschrijf ik een alternatieve oplossing om de vullingsproblematiek van de krijgsmacht te reduceren, waarmee mogelijk ook andere maatschappelijke problemen kunnen worden beperkt. Ik wil hiermee bijdragen aan een breed gedragen discussie over de invoering van een opkomstplicht voor een maatschappelijke dien(st)plicht.

Achtergrond

In 1990 bestond de Nederlandse krijgsmacht nog uit 261.000 mannen en vrouwen. Daarnaast bestond er ook nog de Bescherming Burgerbevolking (BB), die verantwoordelijk was voor de rampenbestrijding tijdens crisissituaties en oorlogstijd.  (Zie ook kader Reducties KL Krijgsmacht)

Bij de Defensienota’s van na 1990 is ervan uit gegaan dat er voor een ‘groot’ dan wel ‘grootschalig’ conflict rekening gehouden kon worden met een waarschuwingstijd van enkele jaren. In 1991 werden alle operatieplannen bevroren en werd door de gewijzigde tijd/ruimte factoren gewerkt aan andere concepten zoals het MCCD-concept (Mobiele Contra Concentratie Defense) en de inzet van lichtere en flexibelere eenheden. De hoofdtaak van de krijgsmacht, de verdediging van het Nederlandse grondgebied en dat van onze bondgenoten raakte steeds meer op de achtergrond. In diverse, achtereenvolgende beleidsdocumenten is steeds meer afstand genomen van dat scenario en wordt de krijgsmacht meer dan voorheen een actief instrument van buitenlands beleid met expeditionair optreden en interventie overal ter wereld als kern.

Hiermee is geleidelijk richting gegeven aan een totale transformatie van de Nederlandse krijgsmacht. De omvang van de krijgsmacht is de afgelopen decennia door een grootschalige reductie in geld, personeel én materieel drastisch verkleind. Daarmee is ook de weg vrijgemaakt om al het materieel voor de mobilisabele eenheden van de krijgsmacht af te stoten. Door de vele reorganisaties is de gebalanceerde organisatie zowel qua materieel als personeel voor een goede taakuitvoering volledig uitgehold. Omdat de vulling van zowel de parate als de mobilisabele component moeizaam verliep en de noodzakelijke omvang ervan steeds meer werd betwijfeld, heeft de regering in 2003 besloten om de mobilisabele capaciteit van de krijgsmacht weg te bezuinigen. Met het opheffen van de mobilisabele component is wel het kind met het badwater weggegooid, een beslissing waarvan de gevolgen nu merkbaar zijn.

In het licht van ontwikkelingen in de Oekraïne, maar ook door een mogelijk verminderende steun van de VS, moeten we de vraag stellen of Nederland haar legervormingssysteem wel op orde heeft. 

Wat is nodig voor een goede legervorming?

Een legervormingssysteem is de wijze waarop Defensie in personele, materiële en organisatorische zin wordt opgebouwd en in stand wordt gehouden om haar taken onder alle omstandigheden te kunnen uitvoeren. De Nederlandse krijgsmacht heeft drie hoofdtaken:

  • verdedigen van het eigen grondgebied (inclusief het Caribische deel van het Koninkrijk der Nederlanden) en dat van bondgenoten,
  • beschermen en bevorderen van de internationale rechtsorde en stabiliteit,
  • ondersteunen van de overheid (bijvoorbeeld provincies en gemeenten) bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp, nationaal en internationaal.

Defensie moet in alle drie de hoofdtaken kunnen optreden. Op dit moment is Defensie echter vooral ingericht voor optreden in de tweede hoofdtaak. Het dreigingsbeeld en de actualiteit laten zien dat inzet in de eerste hoofdtaak net zo noodzakelijk is. De vraag is zelfs of voor de uitvoering van de eerste hoofdtaak, de ‘Algemene Verdedigingstaak’, de huidige organisatie wel geschikt is.

Structuur van de krijgsmacht

De transformatie van de krijgsmacht heeft vooral de landmacht zwaar getroffen. Van een robuuste landmacht met tien gemechaniseerde brigades, zijn nog drie afgeslankte brigades over. Op korte termijn zal een strategisch besluitvormingsproces moeten plaatsvinden. In samenspraak met onze NAVO-bondgenoten moet met een dreigingsanalyse worden vastgesteld welke organisatie met de materiële en personele middelen noodzakelijk/gewenst  is om een tegenstander af te schrikken en een eventuele aanval af te slaan.

Materiële organisatie van Defensie

De afgelopen 30 jaar is het materieel in grote aantallen afgestoten, zoals de prtl (Pantser Rups Tegen Luchtdoelen) die nu wordt ingezet in Oekraïne, niet alleen van de mobilisabele eenheden, maar ook van de parate eenheden. (Zie ook kader Materiele Reducties) Door het afstoten van mobilisabele eenheden en de bijbehorende ‘hardware’ zullen wij niet in staat zijn het parate leger uit te breiden met robuuste (lees gemechaniseerde) manoeuvre-eenheden, zelfs niet indien daarvoor 18 maanden ter beschikking staan.

In het huidige legervormingssysteem is er dus geen materieel voor een mobilisabele component. Naar mijn mening is de sterkte van onze Defensie niet toereikend is voor de uitvoering van der eerste hoofdtaak. Zonder de benodigde ‘hardware’ en geoefende soldaten is de verdediging van ons grondgebied onmogelijk. Alhoewel een verrassing niet mogelijk lijkt, heeft de krijgsmacht altijd tijd nodig om zich voor te bereiden. Dit is vooral van toepassing op eenheden met grote uitrustingsstukken, zoals vliegtuigen, schepen, tanks, (luchtdoel)artillerie, helikopters, pantservoertuigen, enz.

Ten aanzien van dit materieel kunnen wel, gezien de langere waarschuwingstijd, andere normen en/of eisen voor opleg worden gesteld. Vooralsnog kan de ‘oude’ eis om mobilisabele eenheden ‘combat-loaded’ eenheden binnen 48 uur verdedigende opstellingen in te laten nemen worden losgelaten. In plaats daarvan kan artikelsgewijze opslag in grote depots doelmatiger zijn. Maar naast voldoende materieel dient er ook voldoende geoefend personeel te zijn om het materieel te bedienen.

Personele organisatie Defensie

Sinds bekend werd dat de Defensie vanaf 1997 – ondanks het advies van de Commissie Meijer – de opkomstplicht afschaft en voorshands geen gebruik meer maakt van dienstplichtigen, is naarstig gezocht naar modellen voor een evenwichtige opbouw van een krijgsmacht met (voormalig) beroepspersoneel. De mobilisabele component zou ‘gevuld’ kunnen worden met reservisten gegenereerd vanuit het voormalig beroepspersoneel voor bepaalde tijd. In de daarop volgende jaren is in de praktijk gebleken dat de kwantitatieve vulling van een oorlogsorganisatie met voormalig beroepspersoneel een langdurig proces en nauwelijks haalbaar was. Dit systeem is nooit goed van de grond gekomen.

Het huidige legervormingssysteem kent dus geen mobilisabele component en er wordt geen gebruik gemaakt van goed opgeleid, voormalig beroepspersoneel in een mobilisabele oorlogsorganisatie. Destijds was de gedachte dat er, na een eventuele activering van de opkomstplicht, voldoende tijd zou zijn om ‘nieuwe dienstplichtige’ soldaten op te leiden. Defensie was immers in het verleden ook in staat om soldaten binnen zes maanden ‘paraat’ op te leiden voor een bondgenootschappelijke verdediging binnen 48 uren. De minimale voorbereidingstijd van zes maanden voor deze opleidingen, de escalerende werking door herinvoering van de opkomstplicht en de impact op het sociale leven moet dan wel door de regering worden gedragen en gelegitimeerd door een afkondiging van een bijzondere noodtoestand.

Zwemvest

Om het nut van de activering van de opkomstplicht en de noodzaak van een mobilisabele component te rechtvaardigen, kan de metafoor van een zwemvest worden gebuikt. Het is niet de eerste keer dat Defensie werd geconfronteerd met ingrijpende reorganisaties. In de jaren zestig is een reductie doorgevoerd, waarbij een groter accent kwam te liggen op de mobilisabele component. Toentertijd werd het legerkorps door het grote aantal mobilisabele reserve-eenheden vergeleken met een ijsberg. 1/3 ervan is zichtbaar, de rest zat onder het wateroppervlak. Een andere vergelijking is met een zwemvest. Een zwemvest kan in geval van nood worden opgeblazen om te blijven drijven. Is het anno 2024 nog mogelijkheid om dit spreekwoordelijk zwemvest op te blazen met voldoende draagvermogen voor de uitvoering van de verdediging?

Schaalbare krijgsmacht

In de kamerbrief van 13 april 2023 ‘Vrijwillig, maar niet vrijblijvend, een visie op reservisten’ wordt gesproken over een ‘schaalbare krijgsmacht’. De argumenten in deze brief zijn dat de veiligheidssituatie in de wereld in hoog tempo verslechtert en zich kenmerkt door snelle veranderingen, onzekerheid, complexiteit en ambiguïteit door de toenemende dreiging aan de oostgrens van Europa en de groeiende instabiliteit in andere delen van de wereld. Dat stelt eisen aan de operationele gereedheid van Defensie, nu en in de nabije toekomst. Om tijdig en effectief op te kunnen treden is voldoende en kwalitatief goed opgeleid personeel nodig. Op dit moment is er een groot personeelstekort. Met het oog op deze verslechterde veiligheidssituatie en de beoogde groei van Defensie in de nabije toekomst, moeten voor het personeelstekort oplossingen worden gevonden. Schaalbaarheid kan een oplossing bieden om op het juiste moment gegarandeerd over de juiste capaciteit te kunnen beschikken om de taken van Defensie uit te kunnen voeren.

Dit stelt hoge eisen aan Defensie. Een toekomstbestendige krijgsmacht is niet alleen wendbaar in haar reactie op (onverwachte) dreigingen, maar moet de inzet ook kunnen opschalen en afschalen en over het voortzettingsvermogen beschikken om langdurig inzetbaar te zijn in tijden van crisis. Randvoorwaarden zijn dat de Defensieorganisatie hierop is ingericht, dat er voldoende getrainde reservisten beschikbaar zijn en dat Defensie opereert in verbinding met de samenleving.

Haalbaar of niet?

Onduidelijk is wat de toekomstige personele sterkte moet worden om de eerste hoofdtaak (de verdediging van het eigen grondgebied en dat van de bondgenoten) en in welke mate we over voortzettingsvermogen moeten beschikken om langdurig inzetbaar te zijn in tijden van crisis. Zoals eerder is aangegeven, is het met het huidige personeelssysteem onmogelijk om een mobilisabele component te genereren.

Na het opschorten van de opkomstplicht is een verplichte opkomst van reservepersoneel in vredestijd niet mogelijk. De reservist is voor oefening en training afhankelijk van de bereidheid van zijn werkgever om hieraan te voldoen. Gezien de situatie op de arbeidsmarkt is het de vraag of werkgevers wel de benodigde employer support willen geven om hun personeel deel te laten nemen aan de vereiste opleiding en training. Dit geldt overigens ook voor diverse maatregelen die bij een eventuele mobilisatie moeten worden genomen. In het staatsnoodrecht is per wet bepaald dat dit soort maatregelen alleen in werking kunnen treden in buitengewone omstandigheden.[iii]

Een volledige dienstplicht voor alleen defensietaken is wellicht een te grote stap en te eenzijdig, Wellicht is een vorm van maatschappelijke dien(st)plicht wel een mogelijkheid. Zeker in het licht van de 3e hoofdtaak, het ondersteunen bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp, nationaal en internationaal. Of wellicht voor een andere vorm van maatschappelijke dienstverlening? Kan een herinvoering van de opkomstplicht al dan niet gecombineerd met een sociale dien(st)plicht een uitkomst bieden?

Een maatschappelijke dienstplicht

De afgelopen decennia hebben diverse prominente politici getracht om een of andere vorm van dienstplicht voor het voetlicht te brengen. Hans Hillen pleitte bij RTL7 in december 2011 nog eens voor herinvoering van de dienstplicht: “Jongeren zouden een jaar lang aan de slag moeten, bij de krijgsmacht, maar bijvoorbeeld ook in de zorg of de milieusector. Het gaat erom de jonge mensen te leren een jaar lang te investeren in een samenleving die ook van hun moet worden.”

Van Klaveren[iv] heeft in 2014 een initiatiefnota ingediend om de opkomstplicht voor de Nederlandse militaire dienst weer te activeren. Als motivering werd onder meer genoemd de diepgaande verankering van de krijgsmacht in de samenleving, het opvoedkundige en disciplinerende effect, mogelijke terugdringing van de criminaliteit, de internationale context en operationele voordelen voor de krijgsmacht. Om het dringende personeelstekort bij de krijgsmacht te reduceren heeft Wopke Hoekstra[v] voorgesteld om jaarlijks 200.000 jongeren bij de krijgsmacht te laten dienen of hen te kiezen voor een maatschappelijke diensttijd. Sinds het afschaffen van de (militaire) opkomstplicht in 1996 is de kans om (een deel) van de adolescenten op enigerlei wijze een aanvulling te geven op hun verdere ontwikkeling niet meer mogelijk.

Maatschappelijke meerwaarde

Naast een opleiding in het veiligheidsdomein, werd ook complementair een (vak)opleiding gegeven waarvoor ook civiele competenties werden ontwikkeld. Deze worden bij de overgang naar de civiele maatschappij erkend als ‘eerder verworven competenties’. Binnen Defensie was destijds ook een Begeleidings Organisatie Civiele Vakopleiding (BOCO) die zich hard maakte voor de civiele erkenning van de competenties van de afzwaaiende militairen. Jaarlijks verlieten grote aantallen soldaten de dienst met een vakopleiding, zoals chauffeurs met een ‘groot’ rijbewijs, monteurs, aggregaat bedienaars, verbindingsspecialisten, enz. Vele chauffeurs vonden een baan in de transportsector. Daarnaast werd er gezorgd voor aanvullende competenties, zoals vorming, discipline, samenhorigheid, collegialiteit, incasseringsvermogen, weerbaarheid, enz. Aspecten die we in de huidige geïndividualiseerde samenleving steeds meer missen.

MDT project

Een dienstplicht – militair of maatschappelijk – heeft nog een functie. Degenen die de tijd van de militaire dienstplicht hebben meegemaakt, zullen bij ruime meerderheid kunnen beamen dat dit bijdroeg aan sociale en maatschappelijke cohesie. Mensen van allerlei lagen van de bevolking kwamen met elkaar in aanraking die dat anders niet of nauwelijks zouden ervaren. Het uniform zorgde ervoor dat sociale komaf niet te zien was en rangverschillen waren er tussen de dienstplichtigen niet of nauwelijks. Iedereen was gelijk en deed hetzelfde werk, ook als dat rotklusjes betrof. Daarbij maakte het niet uit of je de zoon van een bakker of een arts was. Er zijn momenteel zorgen over de afnemende cohesie, wat zich onder andere ook vertaalt in minder vertrouwen in instituties (zoals de Tweede Kamer, politie of pers). Een dienstplicht kan dat afnemende vertrouwen ten positieve keren, gelet op de bijdrage die de militaire dienstplicht daar destijds aan leverde.

Dien(st)plicht voor iedereen

Met de invoering van de dienstplicht voor vrouwen, is iedere Nederlander dienstplichtig geworden. Zou het niet goed zijn als we iedereen tussen de 16 en 20 jaar weer verplicht laten opkomen (geen uitzonderingen en vrijstellingen) voor een maatschappelijke dien(st)plicht. De eerste maanden van deze opkomst zal worden besteed aan ‘vorming’ . Na deze algemene militaire maatschappelijk vorming (AMMO) is er een scala van opleidingen mogelijk in de verschillende (maatschappelijke) domeinen. Bijvoorbeeld in de gezondheidszorg, ouderenzorg, veiligheid, natuurbehoud, bouw, logistiek, enz.

Defensie zou daarbij een belangrijke facilitaire en coördinerende rol kunnen gaan vervullen. Uiteraard in nauwe samenwerking met de bestaande onderwijsinstellingen en brandweer, GGD. De duur van deze aanvullende scholing kan variëren. Een bijkomend voordeel is dat we hiermee een kweekvijver hebben waarvan we in geval van een grootschalig conflict gebruik van kunnen maken om een verdediging van ons grondgebied weer mogelijk te maken. Maar ook bij mogelijke rampen kan eenvoudig worden opgeschaald naar analogie van de oude ‘Bescherming Burgerbevolking’. We zullen wel dan weer moeten investeren in materieel.

Afsluiting

‘Si vis pacem, para bellum’, als je vrede wilt, bereid je dan voor op een oorlog. Een wijsgerige lijfspreuk die door de eeuwen heen vaak wordt aangehaald. Recentelijk hebben admiraal Bauer, voorzitter van het Militair Comité van de NAVO en voormalig commandant landstrijdkrachten Mart de Kruif ook hun zorgen uitgesproken over de voorbereiding binnen de NAVO. Minister van Defensie Kajsa Ollongren en demissionair Minister van Binnenlandse Zaken Hugo de Jonge noemen de waarschuwing van de NAVO om je voor te bereiden op een oorlog, 'heel ernstig'. Ze benadrukken vandaag het belang van voorbereiding.

Het voorgaande betoog is bedoeld om een discussie over een eventuele invoering van de opkomstplicht voor maatschappelijke dien(st)plicht in een breder perspectief te plaatsen. Uiteraard zullen velen aangeven dat het veel te kostbaar is, er geen capaciteit beschikbaar is, enz. Maar dit moet geen reden zijn om er niet aan te gaan beginnen. Ook de opleidingscapaciteiten van ROCn, politie, brandweer kunnen hiervoor worden ingezet. Daarnaast moeten ook de wettelijke voorwaarden weer geregeld zijn om te kunnen oefenen en in vredestijd herhalingsoefeningen te kunnen houden.

Voor wat betreft het aspect maatschappelijke dien(st)plicht zou een deel van de uitgaven die momenteel worden besteed aan de jeugdzorg daarvoor kunnen worden aangewend. Mogelijk bereiken we ermee dat veel adolescenten een bewuste keuze maken over wat ze willen gaan doen. Na afronding kunnen deze nieuwe dien(st)plichtigen dan een “Jesse Klaver” premie meekrijgen voor bijv. ondersteuning bij een studie of bij aankoop van een huis.

“Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.”

  1. https://www.defensie.nl/actueel/nieuws/2023/02/15/navo-ministers-op-elk-moment-en-op-elke-plek-kunnen-reageren-op-dreigingen-tegen-het-verdragsgebied
  2. Juridisch is sprake van “het ongedaan maken van de opschorting van de opkomstplicht voor dienstplichtigen”. Iedere Nederlander tussen 18 en 45 jaar is formeel dienstplichtig. Toch wordt in dit artikel ook van het – juridisch onjuiste – “herinvoering van de dienstplicht” gesproken, omdat dit in het maatschappelijk spraakgebruik meer gangbaar en dus herkenbaar is.
  3. J. Vink,  Nederlands Juristenblad 8-5-2020 afl 18, Het Nederlandse staatsnoodrecht  Wat te doen met de EHBO-trommel die niet op orde is?
  4. Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 066, nr. 2
  5. https://www.metronieuws.nl/in-het-nieuws/binnenland/2023/02/dienstplicht-terugkomst-cda-wopke-hoekstra-pleit-herinvoering/

Reducties NL Krijgsmacht

Naast het 1e Legerkorps (1LK) had Nederland vóór 1990 territoriale eenheden Deze eenheden waren essentieel voor de verdediging en het beheer van specifieke gebieden en speelden allemaal een cruciale rol in de nationale veiligheid en verdediging van Nederland. Deze organisatie bestond onder meer uit: .

Militaire Districten: Nederland was verdeeld in militaire districten, elk met een specifieke geografische verantwoordelijkheid. Deze districten omvatten verschillende provincies en waren verantwoordelijk voor het organiseren van de territoriale verdediging.
Territoriale Bevelhebbers Elk militair district had een territoriale bevelhebber die verantwoordelijk was voor de coördinatie van de territoriale eenheden binnen dat district. Deze bevelhebbers werkten nauw samen met civiele autoriteiten en hadden een belangrijke rol bij rampenbestrijding en crisisbeheersing.
Landstorm De Landstorm was een reservecomponent van de krijgsmacht, bestaande uit burgers die in geval van oorlog of crisis opgeroepen konden worden. Ze werden ingezet voor lokale verdedigingstaken en ondersteuning van reguliere eenheden. Het huidige Korps Nationale Reserve van de Koninklijke Landmacht zet de tradities voort van de Vrijwillige Landstorm uit 1914.
Kustwacht: De Kustwacht was verantwoordelijk voor de bewaking van de Nederlandse kust en territoriale wateren. Ze hielden toezicht op scheepvaart, grensbewaking en zoek- en reddingsoperaties.
Ook was er nog de Bescherming Bevolking (BB) voor civiele bescherming en hulp aan de bevolking onder bijzondere omstandigheden zoals de gevolgen van oorlogshandelingen, maar ook grootschalige rampenbestrijding. Ze kende onder meer een brandweerdienst, een eerstehulpdienst en een reddingsdienst.  https://nl.wikipedia.org/wiki/Bescherming_Bevolking

De BB werd bij calamiteiten bijgestaan door een legeronderdeel, het  Korps Mobiele Collonnes (KMC), dat voornamelijk mankracht en materieel beschikbaar te stelde. Het KMC heeft tot eind 1992 bestaan en werd bemensd door reservisten van alle 3 de krijgsmachtonderdelen, die niet meer op herhaling hoefden te komen bij het onderdeel waar zij hun dienstplicht hadden vervuld.

Ook bij de Koninklijke Marine zijn forse reducties geweest.  Onder andere 2 onderzeeboten, 6 S-fregatten en de Marine Luchtvaartdienst met de gehele Orion-vloot is afgestoten.

Bij de Koninklijke Luchtmacht is het aantal jachtvliegtuigen en geleide wapens verminderd. Tevens is het aantal vliegvelden verkleind  In het licht van de gewijzigde taakstelling is daarentegen de luchttransportcapaciteit aanzienlijk gegroeid.

De Koninklijke Marechaussee. (inmiddels een eigen operationeel commando)  is i.t.t. tot de rest van de krijgsmacht sinds de val van de Muur qua personele omvang enorm gegroeid. Echter komen die volledig op het conto van haar civiele taken. Ook in  de organisatie van haar militaire taken is fors bezuinigd. 


Materiele reducties

Het 1e Legerkorps (1LK) bestond in 1990 uit 3 Divisies, 10 (gemechaniseerde) Brigades en een groot aantal Legerkorpstroepen Het materieel van onze artillerie, luchtverdediging en manoeuvre eenheden is in aanzienlijk gedecimeerd.

De landmacht had  ca 950 tanks en 2889 pantservoertuigen.. Nu heeft de landmacht nog 18 Leopard 2A6-gevechtstanks geleased van de Duitse krijgsmacht en nog maar 752 pantservoertuigen  (CV90, Fennek, Bushmaster, Fuchs,Boxer en YPR).Ook beschikte de landmacht over 418 stuks artillerie. Nu werken de militairen met 18 pantserhouwitsers en 156 mortieren. De PRTL’s (( Pantser Rups Tegen Luchtdoelen).van de luchtdoelartillerie zijn afgestoten; met de huidige ervaringen in Oekraïne is het de vraag of dat wel verstandig was.

Ook de slagkracht in de lucht is gedecimeerd van 211 F-16’s naar 61 F-16’s en 18 F-35 jachtvliegtuigen. De F-16 verdwijnt helemaal en er blijven straks alleen 46 F-35’s over met de Apache gevechtshelikopters.  Wel is de afgelopen decennia de luchttransport capaciteit toegenomen.

De Koninklijk Marine had in 1990 15 fregatten. Anno 2021 zijn er nog 4 luchtverdedigings- en commandofregatten over. Van de 22 mijnenjagers in 1990 zijn er nu nog 6.

Bij de Koninklijke Marechaussee zijn de reducties ook doorgevoerd bij haar militaire taken zoals de MP-taak en verkeersbegeleiding.